Beste antwoord
Laat n = de eerste van drie opeenvolgende getallen.
Laat n + 1 = het tweede opeenvolgende nummer, en …
Laat n + 2 = het derde opeenvolgende nummer.
Aangezien we “hebben gekregen dat:” de som van drie opeenvolgende getallen is 72, “dan kunnen we deze bewering nu wiskundig vertalen in de volgende vergelijking die moet worden opgelost voor het onbekende getal n: n + (n + 1) + (n + 2) = 72
n + n + 1 + n + 2 = 72
Als we links soortgelijke termen verzamelen, krijgen we: 3n + 3 = 72
3n + 3 – 3 = 72 – 3
3n + 0 = 69
3n = 69
(3n) / 3 = 69/3
(3 / 3) n = 69/3
(1) n = 23
n = 23
Daarom, … n + 1 = 23 + 1 = 24 en
n + 2 = 23 + 2 = 25
CONTROLEER: n + (n + 1) + (n + 2) = 72 23 + (24) + ( 25) = 72 23 + 24 + 25 = 72 72 = 72
Daarom zijn de drie opeenvolgende getallen waarvan de som 72 is 23, 24 en 25, en 23 is duidelijk de kleine lest.
Antwoord
De wiskundige vergelijking n + (n + 1) + (n + 2) = 72 is gegeven als vergelijking om het antwoord op deze vraag te bepalen, maar de antwoorden die worden gegeven zijn onjuist op basis van de vraag zoals deze is gesteld. Dit is waar de “Engelse professor” tussenkomt. De vraag luidt “Wat ZIJN het kleinste van deze cijfers”, niet “Wat IS ”.
Zowel” is “als” zijn “zijn tegenwoordige tijdvormen van het werkwoord” zijn “; “is” is de enkelvoudsvorm en “zijn” is de meervoudsvorm. Het werkwoord “zijn” vereist dan, in dit geval, een antwoord dat meer dan één item (meervoud) bevat.
Aangezien dit antwoord 3 cijfers bevat, 23, 24 en 25, om de vraag “Wat ZIJN de kleinste van deze getallen”, moet het antwoord 23 en 24 zijn. Anders gezegd: 23 en 24 zijn de kleinste van deze getallen. Om het antwoord 23 te laten zijn, zou de vraag moeten lezen “Wat IS het kleinste van deze getallen”
Disclaimer.
Ik ben niet echt een Engelse professor.