Beste antwoord
Thr Spreker in Sonnet 29 zit vol depressiviteit: in de eerste regel gaat hij ervan uit dat hij in ongenade is met fortuin, wat betekent dat hij pech heeft gehad. Hij voelt zich ook in ongenade door mannenogen, wat inhoudt dat het grote publiek hem ongunstig aankijkt. Dit kan echt of denkbeeldig zijn, maar het wordt afgedwongen in regel 2, wanneer hij klaagt over zijn uitgestoten toestand. staat “verwijst naar een staat van zijn, en in dit geval wordt hij uit de samenleving geworpen.
De regels 3-4 maken een toespeling op Job van het Oude Testament in de Bijbel, die werd uitgeworpen op een mesthoop en riep naar een God die niet luisterde. De dichter bevindt zich in dezelfde situatie: de gepersonifieerde hemel is God, en in dit geval is hij doof, waardoor de kreten van de dichter onschuldig of nutteloos zijn. Het idee om iemands lot te vervloeken, luistert ook naar Job, die zichzelf vervloekte nadat hij uit Gods gunst was gevallen.
De spreker merkt dat hij jaloers is op wat anderen hebben, en in de regels 5-9 ziet hij dat bijna iedereen iets heeft dat hij mist. Hij wenst te zijn zoals ” nog een rijk aan hoop, wat misschien hoopvol of letterlijk rijk betekent; gekenmerkt zoals hij , verwijst naar iemand die knap is, met mooie trekken; en een ander is met vrienden bezeten of populair, in tegenstelling tot de dichter in de eerste twee regels). In regel 7 benijdt hij het artistieke talent van de ene man en de kansen die iemand anders biedt.
De vergelijking van een leeuwerik wordt ontwikkeld in regels 10-12, wanneer de spreker beschrijft het effect dat een gedachte aan zijn liefde heeft op zijn ‘toestand’ of emotioneel welzijn. Het feit dat de leeuwerik oprijst uit de ‘sombere aarde’ “aanbreken van de dag” houdt in dat de dag veel gelukkiger is dan de nacht; het aanbreken van de dag wordt vergeleken met het aanbreken van een gedachte van de geliefde. Zoals de leeuwerik hymnen zingt bij de poort van de hemel, zo wordt de ziel van de dichter gestimuleerd door de gedachte aan de schone heer, en lijkt ze met verjongde hoop in de lucht te zingen.
Het laatste couplet van Sonnet 29 verklaart dat deze vreugde die wordt veroorzaakt door een gedachte van de schone heer voldoende is om de spreker ervan te overtuigen dat hij beter af is dan royalty. Hier is staat een woordspeling: het draagt de betekenis van emotioneel welzijn, zoals eerder in het gedicht, en suggereert dat de liefde van de schone heer de spreker zo blij maakt dat alle rijkdom van een koning dat niet zou doen beter zijn. Maar het verwijst ook naar een natie of een koninkrijk.
Antwoord
Regels 1-8 vestigen het idee dat de verteller niet gelukkig is met zijn levenslot. Hij huilt alleen, en zelfs de hemel hoort zijn kreten niet. Hij is jaloers op de kenmerken van andere mannen en wil zijn positie en / of aard veranderen.
Regels 8 en 9 zijn de top van dit idee, waar hij zichzelf bijna haat en wat hij het leukst vindt, stelt hem niet .
In de regels 10–14 wordt dit conflict opgelost als hij aan zijn liefdesbelang denkt. De gedachten en herinneringen aan zijn liefde boeien zijn geest helemaal terug naar de hemel, en is zo krachtig een positief gevoel dat hij niet van plaats zou wisselen met koningen.
Shakespeare komt vaak met ideeën in de eerste 8 regels, en lost ze vervolgens op in de laatste zes. Dit sonnet heeft echter zeker een middendeel.